Jesaja 53

De simpele heldere feiten betreffende

 

Volgens het christendom spreekt het hele hoofdstuk van Jesaja 53 en de laatste verzen van 52, vanaf vers 13, over Jezus. Maar dit stuit op de nodige problemen.

Eén van de meest elementaire problemen is dan dat het christendom niet alleen zegt in één God te geloven, en dat dus God zijn eigen zoon is, en tegelijkertijd zijn eigen vader, maar dat nu dus ook God zijn eigen knecht is.

Een ander probleem is dat de profeet Jesaja spreekt hier in de verleden/tegenwoordige tijd: Vers 3 en 4: “Hij was veracht en van mensen verlaten,” “hij was veracht en wij hebben hem niet geacht.”

“Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte.”

Het gaat door op deze manier in de verleden tijd tot vers 10. Dit is dus niet de manier waarop de profeten toekomstige gebeurtenissen aankondigen, door te zeggen dat ze al gebeurd zijn.

Een spoedcursus tekstverklaring voor verwarde christenen: Wanneer een profeet spreekt in de verleden tijd, dan heeft hij het over gebeurtenissen die alreeds plaatsgevonden hebben. Dit wordt over het algemeen “geschiedenis” genoemd. Geschiedenis is het tegenovergestelde van profetie, want profetie gaat over dingen in de toekomst. Daarom, wanneer een profeet spreekt in de verleden tijd, dan profeteert hij niet.

Wanneer de profeet Jesaja overschakelt naar de toekomende tijd beschrijft hij dingen die geen betrekking kunnen hebben op Jezus, vers 10: “Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien” Jezus was nooit getrouwd. Hoe kan hij nakomelingen zien?

Vers 12: “Daarom zal Ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen,” Dit essentiele gedeelte van de profetie heeft hij niet vervuld. Alleen het simpele gedeelte zou hij vervuld hebben: Ziek zijn, lijden, doodgaan; gedeeltes die op miljoenen mensen betrekking kunnen hebben.

Laten we nu eens gaan kijken over wie de profeet Jesaja het wel heeft in dit hoofdstuk. Jesaja 52:13; “Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd, ja, ten hoogste verheven zijn.” De $64.000 vraag is natuurlijk: Wie is de knecht waar hier over gesproken wordt? Het christendom claimt Jezus. Welke bewijzen hebben ze daarvoor? Geen enkel. NERGENS in Jesaja, NERGENS in het hele OT (Only Testament) wordt de messias aangeduid met “knecht van God”. In de authentieke messiaanse profetieen wordt gesproken over een heerser, of over een koning, over een afstammeling van David, of over een afstammeling van Isai, de vader van David. Maar hier in Jesaja 53 is niets van dat alles terug te vinden. Ook het woord “messias” is niet gebruikt in Jesaja 53. Er is niet de geringste indicatie, laat staan een bewijs, dat dit tekstgedeelte spreekt over de messias. Het spreekt over “de knecht van God”. En wie is dat?

We zullen de profeet Jesaja zelf het antwoord laten geven op die vraag. Houdt u a.u.b. in gedachten dat de naam van Jacob veranderd werd in Israel na het gevecht met de engel in het eind van Genesis 32: Jacob is een synoniem voor Israel:

 

Jesaja 41:8; “Maar gij, Israel, mijn knecht, Jakob, die Ik verkoren heb, nakroost van mijn vriend Abraham,”

 

Jesaja 44:1-2; “Zo zegt de Here, uw Maker en van de moederschoot aan uw Formeerder, die u helpt: Vrees niet, mijn knecht Jakob, en Jesurun, die Ik verkoren heb.” (Jesurun is ook een synoniem voor Israel)

 

Jesaja 44:21; “Denk hieraan, Jakob; Israel, want gij zijt mijn knecht; Ik heb u geformeerd, gij zijt mijn knecht, Israel; gij wordt door Mij niet vergeten.”

 

Jesaja 45:4; “Ter wille van mijn knecht Jakob en van Israel, mijn uitverkorene, riep Ik u bij uw naam, gaf u een erenaam, hoewel gij Mij niet kendet.”

 

Jesaja 48:20; “De Here heeft zijn knecht Jakob verlost.”

 

Jesaja 49:3; “En Hij zeide tot mij: Gij zijt mijn knecht, Israel, in wie Ik Mij zal verheerlijken.”

 

De knecht waar Jesaja over spreekt is het volk Israel.

Als u daadwerkelijk op zoek bent naar de waarheid, lees dan het boek Jesaja van zeg hoofdstuk 40 tot het eind, 66. Dan zal u zien dat Jesaja de hele tijd spreekt over het volk Israel. De hele context van hoofdstuk 53 spreekt over het volk Israel. Er is niet de geringste aanwijzing dat in hoofdstuk 52 vers 13 hij plotseling overschakelt naar de messias.

Het sterkste bewijs dat de lijdende knecht van God in Jesaja het volk Israel is is Jesaja 42. De eerste verzen van dit hoofdstuk worden geclaimd door het NT als zijnde een messiaanse profetie die vervuld is door Jezus, omdat het ook spreekt over de knecht van God. Zie Matteus 12:16-21; “En Hij verbood hun ten strengste Hem bekend te maken, Opdat vervuld zou worden het woord, gesproken door de profeet Jesaja, toen hij zeide: Zie, mijn knecht, die Ik verkoren heb, mijn geliefde, in wie mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal mijn Geest op Hem leggen en Hij zal de heidenen het oordeel verkondigen. Hij zal niet twisten of schreeuwen, en niemand zal op de pleinen zijn stem horen. Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de walmende vlaspit zal Hij niet uitdoven, voordat Hij het oordeel tot overwinning heeft gebracht. En op zijn naam zullen de heidenen hopen.”

Dit is een citatie van Jesaja 42 die door het NT toegepast wordt op Jezus. Maar leest u nu eens het hele hoofdstuk van Jesaja 42, en niet een klein stukje uit zijn verband gerukte tekst, en dan zal u zien dat het hele hoofdstuk spreekt over de knecht van God, u zal zien wie die knecht is, en u zal zien dat die knecht onmogelijk Jezus kan zijn:

Jesaja 42: “Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd: hij zal de volken het recht openbaren. Hij zal niet schreeuwen noch zijn stem verheffen, noch die op de straat doen horen. Het geknakte riet zal hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal hij niet uitdoven; naar waarheid zal hij het recht openbaren. Hij zal niet kwijnen en niet geknakt worden, tot hij op aarde het recht zal hebben gebracht; en op zijn wetsonderricht zullen de kustlanden wachten. Zo zegt God, de Here, die de hemel schiep en hem uitspande; die de aarde uitbreidde met alles wat daaruit ontsproot; die aan de mensen die daarop wonen, de adem gaf en de geest aan hen die daarop wandelen: Ik, de Here, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat, u behoed en u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht der natien: Om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de kerker te leiden, uit de gevangenis wie in duisternis gezeten zijn. Ik ben de Here, dat is mijn naam, en mijn eer zal Ik aan geen ander geven noch mijn lof aan de gesneden beelden. Het vroegere, zie, het is gekomen, en nieuwe dingen kondig Ik u aan; voordat zij uitspruiten, doe Ik ze u horen. Zingt de Here een nieuw lied, zijn lof van het einde der aarde, gij die de zee bevaart en haar volheid; gij kustlanden en hun bewoners. Laten zij de Here eer geven en zijn lof in de kustlanden vermelden. De Here trekt uit als een held; als een krijgsman doet Hij de strijdlust ontbranden; Hij heft de strijdkreet aan, ja schreeuwt die uit; Hij betoont Zich een held tegen zijn vijanden. Ik heb van oudsher gezwegen, Ik heb gezwegen en Mij ingehouden; nu zal Ik schreeuwen als een barende vrouw; Ik zal snuiven en hijgen tegelijk. Ik zal bergen en heuvels verschroeien en al hun gewas zal Ik doen verdorren; Ik zal rivieren tot land maken en plassen zal Ik doen opdrogen. Zij zullen terugdeinzen en diep beschaamd worden, die op gesneden beelden vertrouwen; die tot gegoten beelden zeggen: Gij zijt onze goden. Gij doven, hoort, en gij blinden, slaat uw ogen op om te zien. Wie is er blind dan mijn knecht en doof als de bode die Ik zend? Wie is er blind als de volmaakte en blind als de knecht des Heren? Gij hebt wel veel gezien, maar gij hieldt het niet in gedachtenis; gij hebt de oren wel open gehad, maar gij hebt niet gehoord. De Here had er behagen in ter wille van zijn gerechtigheid een grote, heerlijke onderwijzing te geven. Maar dit is een volk, beroofd en uitgeplunderd; men heeft hen allen in kerkerholen geboeid, in gevangenissen zijn zij weggeborgen; zij werden ten roof en er was geen redder; tot plundering en er was niemand die zeide: Geef terug. Wie onder u neemt dit ter ore, schenkt er aandacht aan en luistert in het vervolg? Wie heeft Jakob tot plundering overgegeven en Israel aan berovers? Is het niet de Here, tegen wie wij gezondigd hebben, op wiens wegen zij niet hebben willen gaan, en naar wiens wet zij niet geluisterd hebben? Daarom stortte Hij de grimmigheid van zijn toorn over hen uit en het geweld van de oorlog. Dat zette hen rondom in vlam, maar zij sloegen er geen acht op; ja, het stak hen in brand, maar zij namen het niet ter harte.”

Zelfs een blinde kan hier zien dat het onmogelijk is om vol te blijven houden dat de knecht Jezus is. “Gij doven, hoort, en gij blinden, slaat uw ogen op om te zien. Wie is er blind dan mijn knecht en doof als de bode die Ik zend? Wie is er blind als de volmaakte en blind als de knecht des Heren?”

Volgens het NT was Jezus niet doof en blind.

De knecht van God in Jesaja 42 is wel doof en blind.

Conclusie: Jezus is niet de knecht des Heren uit Jesaja 42.

Conclusie: Het NT is gebaseerd op foute veronderstellingen.

Hier in Jesaja 42 wordt letterlijk verteld wie de knecht van God wel is: Wie is er blind als de volmaakte en blind als de knecht des Heren? Gij hebt wel veel gezien, maar gij hieldt het niet in gedachtenis; gij hebt de oren wel open gehad, maar gij hebt niet gehoord. De Here had er behagen in ter wille van zijn gerechtigheid een grote, heerlijke onderwijzing te geven. Maar dit is een volk, beroofd en uitgeplunderd; men heeft hen allen in kerkerholen geboeid, in gevangenissen zijn zij weggeborgen; zij werden ten roof en er was geen redder; tot plundering en er was niemand die zeide: Geef terug. Wie onder u neemt dit ter ore, schenkt er aandacht aan en luistert in het vervolg? Wie heeft Jakob tot plundering overgegeven en Israel aan berovers? Is het niet de Here, tegen wie wij gezondigd hebben, op wiens wegen zij niet hebben willen gaan, en naar wiens wet zij niet geluisterd hebben? Daarom stortte Hij de grimmigheid van zijn toorn over hen uit en het geweld van de oorlog. Dat zette hen rondom in vlam, maar zij sloegen er geen acht op; ja, het stak hen in brand, maar zij namen het niet ter harte.”

Waar de NBG vertaling zegt: “Maar dit is een volk” daar staat geschreven in het hebreeuws: Wehoe am bazoez wesjasoej. Dat is letterlijk vertaald: En HIJ is een beroofd en geplunderd volk. De hij wijst naar de knecht in de voorgaande verzen. De volgende verzen identificeren de knecht als het volk Israel: “Wie heeft Jakob tot plundering overgegeven en Israel aan berovers?”

De nederlandse bijbelvertalers hebben overigens nogal wat moeite met het vertalen van de laatste zin van hoofdstuk 42. De nieuwe vertaling, de staten vertaling, de lutherse vertaling en de leidse vertaling geven deze laatste zin allemaal in het meervoud: “Daarom stortte Hij de grimmigheid van zijn toorn over hen uit en het geweld van de oorlog. Dat zette hen rondom in vlam, maar zij sloegen er geen acht op; ja, het stak hen in brand, maar zij namen het niet ter harte.”

En dit is dus FOUT. Het moet dus zijn: “Daarom stortte Hij de grimmigheid van zijn toorn over hem uit en het geweld van de oorlog. Dat zette hem rondom in vlam, maar hij sloeg er geen acht op; ja, het stak hem in brand, maar hij nam het niet ter harte.” Ik heb maar één nederlandse vertaling kunnen vinden die dit vers vertaald op de juiste manier, en dat is de nieuwe wereld vertaling van de J-H-V-H getuigen. Er kunnen hiervoor twee verklaringen zijn: A: De vertalers konden niet zo goed hebreeuws, en B: Men wilde de aandacht afleiden van het feit dat de “hij” wijst naar de knecht van God, die op deze wijze dus heel duidelijk geidentificeerd wordt als het volk Israel. Maak uw keus.

Toevoeging: De recentelijk uitgekomen Naardense Vertaling geeft het eind van Jesaja 42 ook goed weer in het enkelvoud, verwijzend naar de knecht, die gestraft wordt voor de zonden van Israel:

“Wie heeft Jakob aan plundering prijsgegeven, Israël aan rovers?, is het niet de Ene?- tegen wie wij hebben gezondigd, in wiens wegen zij niet hebben willen gaan en naar wiens Wet zij niet hebben gehoord. Dus goot hij over hem uit het gif van zijn toorn en het geweld van een oorlog,- verzengde hem van rondom maar hij onderkende het niet, hij stak hem in brand maar hij nam het niet ter harte!”

Hier gebeurt dus precies hetzelfde als in Jesaja 53, de knecht van God wordt gestraft voor de zonden van het volk Israel. Alleen hier in Jesaja 42 is het wel HEEL duidelijk dat de knecht het volk Israel is.

Jammer genoeg geeft de ook recentelijk uitgekomen Nieuwe Bijbel Vertaling deze verzen nog steeds foutief in het meervoud.

Maar de vertaler van de Naardense Vertaling, de christelijke dominee Oussoren, geeft dan ook toe dat Jesaja met de lijdende knecht het volk Israel bedoelt. Hij zegt letterlijk: „In het Oude Testament wordt de verwachting van de Messias gewekt. Veel staat echter nog open. Met de lijdende knecht des Heeren is waarschijnlijk het Joodse volk bedoeld, maar misschien de Messias. Jezus rijst niet vanzelfsprekend op uit het OT. Dat Hij de Messias is, is een zaak van geloven en belijden, toen en nu.”
Deze opmerking maakte hij in een interview van het Reformatisch Dagblad, wat hier te vinden is: Ds Oussoren

We zien dus dat in Jesaja 41:8-9, dat is slechts twintig verzen voor het begin van hoofdstuk 42 waarvan het NT claims dat het over de messias gaat, dat daar de “knecht van God” overduidelijk ISRAEL is: “Maar gij, Israël, mijn knecht, Jakob, die Ik verkoren heb, nakroost van mijn vriend Abraham, gij, die Ik gegrepen heb van de einden der aarde en geroepen uit haar uithoeken, tot wie Ik zeide: Gij zijt mijn knecht, Ik heb u verkoren en u niet versmaad”.

We zien ook dat in Jesaja 42:18-25, slechts veertien verzen na het begin van hoofdstuk 42 waarvan het NT claims dat het over de messias gaat, dat daar de “knecht van God” overduidelijk ISRAEL is.

Dus de christelijke claim is niet alleen nergens op gebaseerd, maar gaat ook nog is in tegen de letterlijke tekst van Jesaja en de contekst.

Kan iemand zich voorstellen dat de christenen blijven volhouden dat de knecht van God in Jesaja 42 Jezus is?

Hetzelfde gaat op voor Jesaja 53. Ook hier spreekt de contekst over het volk Israel: Jesaja 52:4; “Want zo zegt de Here HERE: Eertijds trok MIJN VOLK naar Egypte om daar als vreemdeling te vertoeven, en Assur heeft het zonder reden onderdrukt.”

Jesaja 52:6; “Daarom zal MIJN VOLK te dien dage mijn naam kennen, dat Ik het ben, die spreek: Zie, hier ben Ik.

Jesaja 52:9; “Breekt uit in gejuich, jubelt eenparig, puinhopen van Jeruzalem, want de HERE heeft ZIJN VOLK getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost.”

Lees aub Jesaja 52 vanaf het begin, en dan zal u zien dat het spreekt over de verlossing van Israel, en Israel dat verlost wordt van gevangenschap en terugkeert uit ballingschap. Het allerlaatste vers precies voor de plek waarvan het christendom claimt dat het over JC gaat spreekt over Israel wat terugkeert uit de ballingschap: Jesaja 52:12; “Want niet overhaast zult gij uittrekken en niet in vlucht heengaan: de HERE immers gaat voor u heen en uw achterhoede is de God van Israël.” En hierna gaat het verder met het beschrijven van het volk Israel, maar dan door middel van de metafoor “de knecht”, die in Jesaja vaak gebruikt wordt voor Israel.

Wanneer we het joodse volk invullen in Jesaja 53 in plaats van de metafoor “de knecht” dan vallen alle stukjes van de puzzel op zijn plaats. Jesaja 52:14; “Zoals velen zich over u ontzet hebben (zozeer misvormd, niet meer menselijk was zijn verschijning, en niet meer als die der mensenkinderen zijn gestalte)” In de dagen van Jesaja had het volk Israel het reeds zwaar te verduren gehad in oorlogen met de omringende volken, zie Jesaja 1:4-7; “Wee het zondige volk, de natie, beladen met ongerechtigheid, het gebroed van boosdoeners, de verdorven kinderen. Zij hebben de Here verlaten, de Heilige Israels versmaad, zich achterwaarts gewend. Waar wilt gij nog meer geslagen worden, dat gij voortgaat met af te wijken? Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid; Van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden noch met olie verzacht. Uw land is een woestenij; uw steden zijn met vuur verbrand; uw akker, daarvan eten vreemden voor uw ogen: een woestenij, als door vreemden onderstboven gekeerd.”

Ook hier hier presenteert de profeet Jesaja het volk Israel als een man, geslagen door God: “Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid; Van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren,”

Wanneer we het joodse volk invullen in het volgende vers: “Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden.” dan moeten we ons ook afvragen: Wie is de “ons”? Jesaja spreekt hier als een deel van het joodse volk. Dus ook de “ons” verwijst naar het joodse volk. Laten we nu eens in plaats van de metafoor “de knecht” en de “ons” het volk Israel invullen, en zien wat we krijgen: “Maar om de overtredingen van het volk Israel werd het volk Israel doorboord, en om de ongerechtigheden van het volk Israel werd het volk Israel verbrijzeld. De straf die het volk Israel de vrede aanbrengt was op het volk Israel, en door de striemen van het volk Israel is het volk Israel genezing geworden.” Hier zien we dus dat het volk Israel gestraft was voor de zonden van het volk Israel, net zoals in Jesaja 1:1-9. Ook daar in het eerste hoofdstuk van Jesaja was het joodse volk gestraft voor hun eigen zonden. En zo werkt dat. Wanneer WIJ zondigen dan worden WIJ daarvoor gestraft, en door de straf worden de zonden uitgewist. Dit is een heel wat normalere kijk op zonde en straf dan te denken dat wanneer wij zondigen dat God daarvoor gestraft wordt of is door aan een kruis gespijkerd te worden.

En dit zijn de harde feiten; iedereen moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen, je kan het niet afschuiven op God of de buurman.

Dus Jesaja 53 spreekt over het volk Israel, en niet over Jezus.